Voor het eerst bezocht ik een crematorium. Een dierencrematorium wel te verstaan. Dierencrematoria vind je niet op elke straathoek. Dus toog ik naar Stompwijk, gemeente Leidschendam. Vanaf de bushalte was het nog 20 minuten lopen over een winderige dijk. Dat had ik graag over voor een trouwe kameraad.
Voor mijn 12e verjaardag mocht ik Bengel uitkiezen op een boerderij. Hij was direct mijn favoriet van het nestje, met zijn eigenzinnige gedrag en mooie tijgerpatroon. Na ongeveer een jaar lag hij nogal in de kreukels door een aanrijding. De plaatselijke dierenarts wilde mijn kat al een spuitje geven, maar een gespecialiseerde collega in de stad hielp hem er toch bovenop met een stalen pin in z’n pootje. Wie had toen gedacht dat Bengel het nog twintig jaar zou uitzingen…
Later was hij ooit eens maanden van de aardbodem verdwenen. Op een dag stond Bengel opeens luid miauwend bij de keukendeur, om zijn vaste plek bij de verwarming in te nemen of hij nooit was weggeweest. Geen idee wat het dier in die periode heeft uitgespookt, ik nam maar aan dat hij behoefte had om iets van de wereld te zien.
Toen ik op kamers ging, liet ik Bengel achter in het ouderlijk huis. Ik wilde hem niet opschepen met een benauwde studentenkamer zonder tuin met bomen om in te klimmen. Daardoor verwaterde het contact tussen ons wel een beetje. Maar bij mijn spaarzame bezoeken wisselden we altijd blikken van verstandhouding uit, het was goed zo.
De laatste jaren werd het beestje steeds brozer. Hij werd stokdoof, een beetje dement en steeds magerder. Elk jaar weer luidde onze verwachting: “Bengel haalt de kerst niet.” Keer op keer liet hij ons echter versteld staan met zijn wilskracht. Tot hij dit weekend echt helemaal op was. Bengel verdiende een waardig afscheid en een laatste groet.