Zaterdag 27 maart vond alweer de 24e Nacht van de Poëzie plaats. Hoewel de beleidsmakers afgelopen week hun plannen voor een nieuw glazen Muziekpaleis presenteerden, vond dit festival nog in het vertrouwde labyrinth van het Vredenburg plaats. Uiteraard uitverkocht, wat betekende dat een goede zitplaats moeilijk tot onmogelijk te bemachtigen was. Behalve voor ervaren festivalbezoekers, die ruim op tijd een strategische plaats hadden ingenomen met voldoende koek en zopie.
Zelf was ik al bijna tien jaar niet meer geweest. Aanvankelijk moesten we genoegen nemen met een hurkplaats op de vloer. Na de nodige krampverschijnselen vonden we een plek 3-hoog achter, waarbij we de auteurs op de rug bezagen. Gelukkig waren er grote videoschermen waarmee ook de gelaatsuitdrukkingen van de poëten gedetailleerd gevolgd konden worden. Opmerkelijk in het decor waren de ingewikkelde ijzerdraadconstructie van het spreekgestoelte (Jan Wolkers: “Ik voel me net een Palestijn achter dit prikkeldraad”) en de fallische lichtobjecten op het podium, waar met name rappende entr’acte Ali B. de nodige opmerkingen over maakte. In het altijd weer verrassende foyerdoolhof waren bijzonder veel boekenstands aanwezig (van marginale uitgevers tot antiquairs) en de stands met versnaperingen roken erg goed.
De grootste kracht van het programma was de afwisseling. Dit gold voor de dichters, waarbij de oudere garde werd afgewisseld met jonge honden, en ook de mate van toegangelijkheid sterk varieerde. Maar ook de intermezzo’s boden van alles wat. Spannende dansontmoetingen door Conny Jansen danst, grappenmakerij van Ali B. en veel muziek: een Arabische boyband (die zelfs twee meisjes aan het dansen kregen in het verder vrij stijve publiek), doedelzakken (Bagpipes Groove Experience), blazers (Waarschuwing voor de scheepvaart), luisterliedjes (Stef Bos) en doorleefde pianominiaturen (Willem van Ekeren – Bach/ Bukowski). Ook Kamagurka was van de partij, met zijn band Kamarotti. Uiteraard waren de teksten absurdistisch (zoals de liefdesverdrietparodie “Ik mis mij zo”). De muziek was luid en over-the-top, ik moest denekn aan The Birthday Party/Nick Cave in zijn jonge jaren.
Meer absurdisme bracht Erik Jan Harmes. Met droge humoristische teksten (ondanks onderwerpen als zijn autistische zoontje en overleden vader) en zijn aparte, welluidende stem kreeg hij de lachers op zijn hand. Ook veel applaus kreeg de jonge en nu al succesvolle Tjitske Jansen, vooral met haar gedicht over haar ex, dat de eerste ovatie van de avond opleverde. Hagar Peeters is ook altijd een graag geziene gast op festivals, met haar sprankelende manier van voordragen. Sowieso deden de vrouwen het goed op het festival. De openhartige en mooie ‘relatiegedichten’ van Maria Bernas, de aangrijpende odes van Anna Enquist aan haar overleden dochter (waarin zelfs ex-Feyenoord keeper Ed de Goey een rol speelt) en de fantasievolle creaties van Charlotte Mutsaers.
Behalve een groot vrouwelijk aandeel viel de Nacht van de Poëzie ook op door het multiculturele karaker. Niet alleen de entr’actes waren vrije exotisch, ook de dichters waren van uiteenlopende afkomst. Bijzonder veel succes oogstte Al Galidi, die als azielzoeker uit Irak naar Nederland kwam. Erg grappig was zijn gedicht waarin hij zich verwonderde over gestolen fietsen en waarin hij fietsen met vrouwen vergeleek. Engagement bleek uit het kritische gedicht dat aan Rita ‘verdomme’ Verdonk was gericht, waarin ook het veelbesproken woord deportatie voorkwam. Mustafa Stitou vond ik ook erg de moeite, vooral in zijn relaas over de zelfhulpmethode om met roken te stoppen, waarin je vooral vaak moet zeggen dat je van jezelf houdt. Tsead Bruinja vertegenwoordigde Friesland, wat ondermeer bleek uit een tweetalig gedicht. Abdelkader Benali betred als laatste het toneel met zijn interpretaties van de zeven zonden. Iedereen was toen al dermate vrolijk dat elke zin die hij uitsprak een applaus opleverde. Volgend jaar, als hij het bal moet openen, zal hij meer moeite moeten doen. Overigens was het soepel verlopen festival een half uur eerder afgelopen dan gepland, nog voordat de zomertijd inging. In voorgaande jaren wilden ze nog wel eens een paar uurtjes uitlopen…
Natuurlijk waren er een paar grote kanonnen. Behalve de eerder genoemde Enquist en Mutsaers, zaten veel mensen te wachten op Jan Wolkers en Hugo Claus. Deze beide zeventigers traden al vrij vroeg op. Bijzonder om ze eens van dichtbij te zien. Beide gelauwerde poëten vielen beslist niet tegen met hun nieuwe werk dat ze presenteerden. Claus had de nodige verwijzingen naar de actualiteit (Irak), Wolkers zocht het dichter bij huis (de natuur van de Wadden). In het oeuvre van beide heren speelt de liefde ook nog altijd een belangrijke rol.
Toch waren het de jongere dichters waar ik het meeste plezier aan heb beleefd. En de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat de meer toegangelijke creaties het beste scoren (in ieder geval bij mij) op zo’n festival. Bij de meer verstilde poëzie, met sterk versluierd taalgebruik is het moeilijk om de concentratie te bewaren in zo’n grote zaal, zeker als de nacht vordert. Maar oefening baart kunst…
Een naproefje kun je lezen/beluisteren bij de Vpro.