Hoe maak je je liefde onsterfelijk? Of: hoe maak je jezelf onsterfelijk? Het project dat Shakespeare in zijn sonnetten ondernam – een herinnering uitbeitelen in taal – lijkt Martijn Knol ook op te pakken in zijn laatste roman. Het lijkt een romantisch streven, en het boek heet dan ook ‘een romantische tragedie’ — maar kan een boek dat zichzelf zo beschrijft zichzelf wel serieus nemen?
De titel alleen al: Aphinar – verwijst naar de laatste woorden van Rimbaud. De compleet verlamde dichter sprak tegen zijn zuster Isabelle, aan het einde van zijn levensreis gekomen: “Vertel mij wat de prijzen zijn van de dienst tussen Aphinar en Suez. Ik ben compleet verlamd, dus ik moet op tijd scheepgaan. Vertel mij hoe laat ik aan boord gedragen moet worden.” Welke clue wordt hier gegeven?
Het hele boek is opgedeeld in de bedrijven van een klassieke tragedie, compleet met proloog, epilogen en tussenzangen. De tussenzangen bestaan uit passages waarin de hoofdpersoon in een brakke Fiat – in zijn achteruit(!) – terugrijdt naar de plaats waar hij opgroeide, een dorpje bij Domrecht, een reis terug in de tijd, als Orpheus die zijn geliefde in een verleden op wil halen. Deze Celine-achtige monologen zijn een (ook stilistisch) sterk contrast met de zintuiglijke beschrijvingen van een jeugdliefde. Deze beschrijvingen deden mij sterk denken aan Nabokovs Ada; door een precieze en zinspelige woordkeuze creëert Knol een zoomeffect dat de lezer doet opgaan in het omschrevene. Zo lijkt het boek een zoektocht naar een verloren jeugd.
De aandachtige lezer ziet echter meer! Zelfs zonder de veelvuldige citaten uit de klassieke literatuur en de reclame, begrijp je dat hier een literair spel gespeeld wordt. In het midden van het boek, het derde bedrijf, vindt er een keerpunt plaats. Iedereen die de moeite niet wil nemen dit prachtige boek te lezen zou ik in elk geval aanraden deze passages tot zich te nemen. Kort achter elkaar komen hier een verbaal duel van ettelijke pagina’s (of liever: een scheldkannonade) en een verbose liefdesverklaring langs, die in Romeo en Julia niet misstaan hadden (sterker nog, de twee concurrerende scholen – Milton en Vondel – zijn slechts de meest opvallende verwijzing naar die tragedie). Hier komt de ware aard van het boek naar boven: liefde en oorlog zijn (òòk) kunst, zijn (òòk) taal. Want: de hoofdpersoon is Bart de Bard – de dichter, de zanger, de toneelschrijver – en de bard bezingt zijn Rosita (Lolita), de dochter van Van Dale. Een Roos uit Taal geboren dus.
Een naar zichzelf en de hele literatuur verwijzende roman. Garantie voor intertextuele gaap? Nee, hoogstens een hommage, een monument bomvol blikkerende beeldspraak in het tempo van een achteruitracende Fiat Fiasco.
Als ik één bedenking heb, is het de compleetheid, de volheid van de stilistische brille. Het zit zo goed in elkaar, dat het bijna net niet echt is. Van de andere kant: als iemand een landhuis tevoorschijnt tovert waarin Mozarts Don Giovanni uit de ramen rolt, mag hij van mij de idylle ten volle vieren…