Niets minder dan een meesterwerk, noemde Vrij Nederland het. Briljant, pochte de flaptekst namens Het Parool. Reden genoeg om de midprice-editie van Joseph O’Connors Stella Maris open te slaan.De roman van de Dubliner is een epos over een van de grimmigste perioden in de Ierse geschiedenis: de hongersnood in het midden van de negentiende eeuw.
O’Connor slaagt er goed in een beeld te geven van een land op drift. Dit lukt hem omdat hij ons een microcosmos voorschotelt: het hele verhaal speelt zich af aan boord van een schip (Stella Maris) vol met Ieren onderweg naar Amerika, het beloofde land. De verschillende personages hebben allemaal een andere positie: de Engelse edelman David Merredith, de Amerikaanse socialist Dixon, de gelovige kapitein, de arme bevolking die krepeert in het ruim.
Stella Maris heeft een glasheldere compositie. Naast historische roman is het ook een thriller. Vanaf het begin weet je dat er een moord gepleegd gaat worden, en allengs wordt duidelijk waarom die moord gepleegd moet worden. Een van de geschiedenissen die verteld wordt is het levensverhaal van Pius Mulvey, die door een combinatie van tegenslag en karakter op het slechte pad gedreven wordt. Hier toont O’Connor zijn ware kracht: hij vergoelijkt de misdragingen van Mulvey niet, en tegelijk vraag je je af hoe het anders gelopen zou zijn zonder de honger en de ongelijkheid in ’s mans vaderland.
Stella Maris is bevlogen. Het stelt via een historische omweg vragen over hedendaagse economische vluchtelingen en asielzoekers. Als de Ieren eenmaal Amerika bereikt hebben, mogen ze het land niet in – schrijnend is het beeld van Amerikaanse familieleden die hun pasgeboren kinderen tonen aan de nieuw aangekomenen, om er achter te komen dat de mensen die ze verwacht hadden onderweg al overleden zijn… Meesterlijk zijn ook de historische prenten die laten zien hoe de cartoonisten van die tijd over de Ieren dachten.
Al met al een sterk boek – al schudde het me net te weinig door elkaar om het voor mijzelf een meesterwerk te noemen.