Tommy Wieringa maakte altijd indruk op mij tijdens literaire avonden in Utrecht, zoals het onvolprezen Poëziecircus. Niet in het minst door zijn rijzige gestalte, karaktervolle kale kop en zware stem.
Wieringa’s semi-autobiografische debuut Dormantique’s Manco was beslist onderhoudend, opvolger Amok heb ik om onduidelijke redenen gemist. Zijn derde roman Alles over Tristan (2002), waarin een biograaf probeert het leven van een mysterieuze dichter te ontrafelen, vond ik bijzonder fraai. Daarom ben ik erg benieuwd naar zijn nieuwe ‘vitale noodlotsroman’ Joe Speedboot (De Bezige Bij), waarvoor ik vast een plekje in mijn boekenkast gereserveerd heb.
Enige jaren geleden verruilde Wieringa de Domstad voor een huisje op het platteland bij Weesp. Een noodzakelijke move, vertelt Wieringa in het Utrechts Nieuwsblad:
“Ik had ze [de laatste twee romans.] in Utrecht, waar ik tot vier jaar terug woonde, niet kunnen schrijven. Daar zat ik maar in café De Bastaard tot het ochtendgloren. Wie drinkt, zal niet schrijven. Ik ben meer gebaat bij de leegheid van de polder, heb rust nodig om te kunnen werken. Als ik in God geloofde, zou ik een fenomenale kloosterling zijn.”